Lijk in de kast

Jaren geleden was ik een tijdje verslingerd aan de Amerikaanse TV serie ‘Dexter’ over een sympathieke, licht autistische, maar geniale ‘bloodspatter analist’ bij de politie die ’s nachts veranderde in een dwangmatige seriemoordenaar. Aan die serie moest ik denken toen ik op donderdagmiddag aan het hek van het schoolplein stond. Mijn zoontje kwam aanhuppelen, hand in hand met zijn beste vriendje van deze week, Jake.

‘Mam, mogen we afspreken?’

Ik moest hem teleurstellen; we moesten naar de tandarts. Ondertussen was Jake’s vader erbij komen staan. We kennen elkaar amper. We groeten elkaar sinds begin van het schooljaar in de wandelgangen van school, en we wisselen wat woorden als hij Jake na een speelafspraak bij ons thuis komt ophalen.

‘Maar morgenmiddag zijn jullie bij papa, misschien kun je dan met Jake afspreken’, opperde ik.

Maar dat zag Jake’s vader niet zitten. Hij kende mijn ex-man niet, en hij vond het prettiger om eerst een keer kennis te maken voordat zijn zoon daar heen ging. Op zich begrijpelijk, alleen had hij tegenover mij nooit bedenkingen gehad. Mij geloofde hij letterlijk op mijn blauwe ogen. Omdat ik een vrouw ben? Vanwege mijn onschuldige gezicht? Wat als hij de kans kreeg om even bij mij thuis rond te snuffelen en mijn medicijnkast toevallig op een kier stond? Lijken zou hij daar weliswaar niet aantreffen, maar wel een uitgebreid assortiment aan psychofarmaca. Wat als ik hem vertelde waar ik in werkelijkheid had uitgehangen tijdens mijn – volgens LinkedIn – tweejarige ‘sabbatical’? Zou hij Jake dan nog steeds zonder bedenkingen na school met mij mee laten gaan?

Het is maar een geluk voor mijn zoontje dat ik blauwe ogen heb.

Plaats een reactie